Wanneer spreken een probleem is
1. Bij onduidelijk spreken
Wanneer anderen regelmatig moeten vragen: “wat zeg je?”
Het spreken is binnensmonds of slap, te snel of met onvoldoende intonatie. Een combinatie hiervan is ook mogelijk.
Oorzaak
Een zwakke aanleg voor de vorming van duidelijke spraakklanken. Onvoldoende kracht, beweging en coördinatie van de mondspieren. Kaakgeklemd spreken. Concentratieproblemen.
Gevolg
Een slechte verstaanbaarheid die de communicatie tussen spreker en luisteraar bemoeilijkt. Dit is van invloed op het contact met anderen. Een minder duidelijke presentatie heeft gevolgen voor de overdracht van informatie. Bij beroepskeuze of sollicitaties kan dit een rol spelen.
Logopedie
De logopedist doet onderzoek, geeft uitleg over de aart van de spraakproblemen en geeft luister- en spraaktraining. Indien nodig wordt verwezen naar een specialist.
2. Bij een vertraagde spraak/taalontwikkeling
Wanneer een kind in taalgebruik en uitspraak achterblijft, niet of weinig spreekt en/of niet begrijpt wat er wordt gezegd.
In vergelijking met leeftijdsgenootjes heeft het kind bijvoorbeeld een te kleine woordenschat, maakt het kind nog geen zinnetjes, haalt de volgorde van woorden in de zin door elkaar of spreekt woorden verkeerd uit. Bij een vertraagde spraakontwikkeling laat het kind klanken weg, vervangt een klank door een andere of spreekt klanken verkeerd uit. Het kind kan moeilijk onder woorden brengen wat hij/zij wil zeggen. Taal en spraak zijn nauw met elkaar verbonden, maar een probleem kan zich op beide gebieden ook afzonderlijk voordoen.
Oorzaak
Niet altijd aanwijsbaar. Het kan worden veroorzaakt door een andere stoornis, zoals slechthorendheid, een verstandelijke handicap of motorische problemen.
Gevolg
Het kind kan niet duidelijk maken wat het wil en wordt niet begrepen. De communicatie en het onderling contact zijn bemoeilijkt. Hierdoor kunnen gedragsproblemen en/of een sociaal isolement ontstaan. Spraak/taalproblemen kunnen leerproblemen tot gevolg hebben.
Logopedie
De logopedist geeft de ouders en directe omgeving advies over het stimuleren van de spraak en taal. De therapie bestaat uit taal-, luister- en spraaktraining.
3. Bij een verbale ontwikkelingsdyspraxie
Wanneer de spraak bij kinderen niet of moeilijk op gang komt en het kind zichtbaar moeite heeft de klanken juist te vormen.
Het kind heeft problemen met het programmeren, afstemmen en controleren van mondbewegingen. Woorden worden onduidelijk uitgesproken. Klanken worden weggelaten, vervangen door andere klanken of komen binnen het woord op een andere plaats terecht.
Het komt voor dat een klank wel in het ene en niet in een ander woord kan worden gemaakt. Dit komt door de onderlinge invloed van klanken bij de vorming van meerdere klanken tot een woord.
Oorzaak
Waarschijnlijk heeft ontwikkelingsdyspraxie een neurologische basis, die (nog) niet zichtbaar gemaakt kan worden. De neurologische ontwikkeling (aanleg van zenuwbanen) lijkt vertraagd of onvolledig.
Gevolg
Het kind kan niet duidelijk maken wat het wil en wordt niet begrepen. De communicatie en het onderling contact zijn bemoeilijkt. Hierdoor kunnen gedragsproblemen en/of een sociaal isolement ontstaan.
Logopedie
De logopedist oefent de beweging en coördinatie van de tong, lippen, kaak en het gehemelte, de vorming van spraakklanken en geeft luister- en spraaktraining. Bij een ernstige ontwikkelingsdyspraxie kan (tijdelijk) een ondersteund communicatiemiddel, zoals een communicatiemap of ondersteunende gebaren nodig zijn.
4. Bij nasaliteit
Wanneer de spraak afwijkt omdat ze te veel of juist te weinig door de neus klinkt.
Er zijn 3 vormen van nasaliteit:
Open neusspraak; waarbij er tijdens het spreken teveel lucht door de neus stroomt.
Gesloten neusspraak; waarbij er tijdens het spreken geen lucht door de neus stroomt.
Gemengde neusspraak; een combinatie van bovenstaande 2.
Oorzaak
Open neusspraak:
Een aangeboren lip-, kaak- en/of gehemeltespleet (schisis), aangeboren te kort gehemelte, verlamming of verminderde spierkracht van het zachte gehemelte of door aangeleerde gewoonte.
Gesloten neusspraak:
Een scheef neustussenschot, neuspoliepen, vergrote neusamandel of gezwollen neusslijmvliezen (stevige verkoudheid)
Gevolg
Slechte verstaanbaarheid die de communicatie bemoeilijkt.
Logopedie
De logopedist doet onderzoek. Indien nodig zal een KNO-onderzoek worden aangevraagd. Bij een open neusspraak oefent de logopedist de gehemeltespieren om een energieke uitspraak te krijgen. Bij een gesloten neusspraak als gewoonte, geeft de logopedist resonansoefeningen om het spreken mogelijk te verbeteren.
5. Bij een gehemeltespleet/ schisis
Wanneer een lip-, kaak- en/of gehemeltespleet problemen geeft met het voeden en/of spreken.
De mondholte en neusholte zijn met elkaar verbonden, als het zachte gehemelte niet is geheven. Bij een gehemeltespleet kan voeidng van de mond in de neus terecht komen. Tijdens het spreken ontsnapt er lucht naar de neus waardoor de spraak nasaal klinkt (open neusspraak). Om toch verstaanbaar te zijn vormen kinderen hun klanken op een andere, niet gebruikelijke plaats en op een ongewenste manier.
Oorzaak
Tijdens de ontwikkeling van de foetus in de baarmoeder zijn delen van de kaak, het gehemelte en/of de lip onvoldoende samengegroeid.
Gevolg
Problemen bij het drinken. Vanaf de geboorte zal de baby op een aangepaste manier voeding moeten krijgen. Ook zal de gevoeligheid en de beweging van de lippen en tong gestimuleerd moeten worden om problemen met spreken en eten op een later moment te voorkomen. Een slechte ontwikkeling van de articulatie, waardoor de verstaanbaarheid in de communicatie wordt bemoeilijkt. Een verhoogde kans op middenoorproblemen waardoor een kind slechter hoort en zijn spraak/taalontwikkeling traag kan verlopen. Operaties en medische behandelingen zijn nodig om de gevolgen van de schisis te beperken.
Logopedie
De logopedist geeft ouders advies over het voeden, het stimuleren van beweging en gevoel in de mond, en stimuleren van spraak en taal. De therapie bestaat uit het begeleiden van het drinken, training van de spieren van lippen, tong en gehemelte. Ook wordt luister- en articulatietraining gegeven. De logopedist werkt hierbij samen met het schisisteam (logopedist, plastisch chirurg, kinderarts, KNO-arts, orthodontist, tandarts, kaakchirurg, psycholoog).
6. Bij broddelen
Wanneer iemand onduidelijk (rommelig) spreekt en dit uit reacties van zijn omgeving kan opmaken (‘praat eens rustig’). Maar dit moeilijk bewust kan veranderen en toepassen in de dagelijkse spraak en situatie.
Vaak is het een combinatie van de volgende factoren: een slappe uitspraak, hoog spreektempo, in elkaar schuiven van woorden, woorden niet volledig uitspreken, lettergrepen overslaan, herhalen van woorden en klanken, gebruik van stopwoorden en/of starters, veel versprekingen, goed beginnen en dan sneller gaan, zachter worden, lettergrepen overslaan, monotoon spreken of steeds eenzelfde intonatiepatroon, moeilijkheden met het formuleren van gedachten (ook schriftelijk).
Oorzaak
Een in aanleg zwak taalgevoel. Een zwakke luistervaardigheid. Moeilijk beoordelen van het eigen spreken (feedback) waardoor men zichzelf niet corrigeert.
Gevolg
Een slechte verstaanbaarheid die de communicatie tussen spreker en luisteraar bemoeilijkt. Bij kinderen kan dit leiden tot gedragsproblemen. Ook bij volwassenen heeft een verminderde verstaanbaarheid invloed op het contact met anderen. Een minder duidelijke presentatie heeft gevolgen voor de overdracht van informatie. Bij beroepskeuze of solliciteren kan dit een rol spelen.
Logopedie
De logopedist doet onderzoek en maakt een (video)bandopname om inzicht te geven in de oorzaak van het onduidelijke spreken. De logopedist geeft luister- en articulatietraining, oefeningen voor vertraging van het spreektempo en verbeteren van de intonatie. Belangrijk is het stimuleren van de eigen feedback op het spreken.
7. Bij stotteren
Wanneer de spraak niet vloeiend is.
Er kan sprake zijn van het herhalen van klanken, lettergrepen of woorden, het verlengen van klanken, het blokkeren van de spraak. Daarnaast kunnen er begeleidende symptomen voorkomen, zoals; het meebewegen van gezicht en/of lichaamsdelen, transpireren, vermijden van bepaalde klanken/woorden en/of spreeksituaties.
Oorzaak
Een zwakke aanleg voor timing van de spraakbewegingen. Deze aanleg is vaak erfelijk maar dat wil niet zeggen dat iedereen met deze aanleg in de familie gaat stotteren. Daarnaast kunnen ook mensen zonder familiaire aanleg gaan stotteren. Omgevingsfactoren kunnen het stotteren doen toenemen of in stand houden.
Gevolg
Meer of minder ernstige communicatieproblemen, spreekangst, minderwaardigheidsgevoelens, verminderd beroepsperspectief, het vermijden van sociale contacten.
Logopedie / stottertherapie
De logopedie doet onderzoek en bekijkt hoe het stotteren zich heeft ontwikkeld en in welke fase het stotteren is. De therapie wordt daarop afgestemd. Dit kan betekenen dat de logopedist een advies geeft voor behandeling elders, bijvoorbeeld bij een logopedist / stottertherapeut of een regionaal centrum voor stottertherapie.
Stotteren bij jonge kinderen is vaak moeilijk te herkennen, omdat het meestal geleidelijk ontstaan. Zo vroeg mogelijk ingrijpen is wel uiterst belangrijk, want bij 5% van deze kinderen kan onvloeiende spraak zich ontwikkelen tot chronisch stotteren.
Bij twijfels over stotteren bij kinderen is het belangrijk advies te vragen bij een logopedist. Door vroeg in te grijpen kunnen ernstige stotterproblemen voorkomen worden.
Bron: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie